Mensen met een handicap of chronische ziekte hebben te maken met vooroordelen en discriminatie, ook op het werk en bij het volgen van een opleiding. Om daar iets tegen te kunnen doen werd de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) in het leven geroepen.
De wet ging op 1 december 2003 in werking voor het terrein van arbeid en beroepsonderwijs. In dit rapport evalueert het Verwey-Jonker Instituut in opdracht van het ministerie van VWS het functioneren van de Wgbh/cz voor de afgelopen periode van vijf jaar. Is de wet voldoende bekend? Is ze toepasbaar in juridische zin? Hoe kijken belangenbehartigers en vertegenwoordigers (werknemers, werkgevers, beroepsopleidingen en leerlingen) tegen de wet aan? Vinden zij dat ie werkt, of hebben ze daar hun vraagtekens bij? En hoe hebben de media over de wet bericht?
Behalve onbekendheid, kwamen de onderzoekers een groot aantal misverstanden over de Wgbh/cz op het spoor. Naast tevredenheid met het nieuw verworven recht en met de effecten die zijn bereikt in de schaduw daarvan, heerst er ook teleurstelling over het geringe beroep dat er op de wet wordt gedaan. Het aantal gehandicapten en chronisch zieken wordt in Nederland wel eens geschat op 4 miljoen. Slechts een fractie daarvan maakt gebruik van de individuele rechtsbescherming die de Wgbh/cz kan bieden.