Slechtzienden en blinden in Nederland, deel 2

Gevolgen van visuele beperkingen
PublicatiesGepubliceerd op: 01-01-98
Hoe komt het dat mensen met eenzelfde mate van visuele beperking toch heel verschillend gebruik maken van de diensten van de voor hen in het leven geroepen organisaties? En waarom is de één wel lid van een vereniging van slechtzienden en blinden en de ander niet? Die vragen stonden centraal in de tweede en derde fase van het onderzoek dat het Verwey-Jonker Instituut in opdracht van de VNBW uitvoerde.

In de eerste fase werd onderzocht hoe groot de potentiele doelgroep van de speciale voorzieningen en belangenverenigingen is. De uitkomsten daarvan zijn in band I opgenomen. In de tweede fase werd door middel van een telefonische enquête onder ruim 500 slechtzienden en blinden geïnventariseerd hoe het gesteld is met het feitelijke gebruik en het lidmaatschap. Ook werden gegevens verzameld over factoren waarmee gebruik en lidmaatschap zouden kunnen samenhangen.

De diepte-interviews met bijna 100 slechtzienden en blinden in de derde fase waren gericht op motieven voor gebruik en lidmaatschap, dan wel daar van af te zien.
De graad van visuele beperking blijkt een weliswaar belangrijke, maar zeker geen alles bepalende factor te zijn: Lang niet alle blinden en ernstig slechtzienden maken gebruik van de speciale voorzieningen, en onder de matig slechtzienden bevinden zich nog een behoorlijk aantal gebruikers.

Kenmerken als geslacht, leeftijd en maatschappelijke positie hangen ook samen met gebruik. Het rapport geeft over die verschillen gedetailleerde informatie, in het bijzonder ten aanzien van het gebruik van de anders lezen bibliotheken, de regionale centra van Bartimëus, Theofaan en Visio, en het lidmaatschap de blinden- en slechtziendenverenigingen NVBS en NCB.

Bij het zoeken naar oorzaken van de verschillen bleek dat velen geen behoeften hebben aan de diensten van de speciale organisaties en aan deelname aan de verenigingen. Daarnaast speelt onbekendheid een rol: velen zijn niet op de hoogte van het bestaan van de organisaties of wat die te bieden hebben. Bij anderen bestaat weerstand tegen deelname aan de speciale organisaties. Zij willen zichzelf niet als slechtziend beschouwen of hebben angst voor stigmatisering door de buitenwereld. Het is duidelijk dat er op het punt van de voorlichting nog het nodige verbeterd kan worden.

Onderzoekers

  • Willem Melief
  • Klaas Gorter

Thema's

Deel deze publicatie op: