Met de vermaatschappelijking van zorg doen zorgvragers een groter beroep op hun sociale omgeving. Dat heeft het werkterrein van beroepskrachten en vrijwilligers verbreed: zij bieden zorg, ondersteuning en welzijnsdiensten aan zorggebruikers en mantelzorgers in de eigen leefomgeving. De komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) per 1 januari 2007 versterkt die tendens. Uitgangspunten als ‘Meedoen’ en ‘actief burgerschap’ doen een groter appel op de maatschappelijke inzet van burgers en op vrijwilligerswerk. Deze maatschappelijke en politieke veranderingen zetten de samenwerkingsrelatie van vrijwilligers en beroepskrachten onder druk. Dit alles maakt een goed samenspel tussen beroepskrachten en vrijwilligers – en hun organisaties – belangrijker.
In deze publicatie is de vaak gecompliceerde relatie tussen vrijwilligers en beroepskrachten in de zorg in kaart gebracht. Ook komen de condities voor een betere samenwerking vanuit overheid, gemeenten, vrijwilligersorganisaties en instellingen aan de orde. De onderzoekers benadrukken de erkenning van de eigenheid van vrijwilligerswerk. Tegenover de meer instrumentele benadering van vrijwilligers plaatsen zij een expressieve benadering die nauwer aansluit bij de wensen en behoeften van vrijwilligers. De publicatie sluit af met concrete aanbevelingen aan gemeenten, zorg- en welzijnsinstellingen, vrijwilligersorganisaties en de landelijke overheid.