De laatste decennia is duidelijk geworden dat seksueel misbruik van minderjarigen een ernstig maatschappelijk probleem vormt. Op velerlei wijze wordt getracht dit misbruik tegen te gaan. Een van de wegen waarlangs dit gebeurt is de weg van het strafrecht. In de zedenwetgeving, die in 1991 van kracht werd, is een specifieke regeling opgenomen ten aanzien van seksueel verkeer met en door jeugdigen in de leeftijd van 12 tot 16 jaar, teneinde een balans te vinden tussen bescherming tegen seksueel misbruik enerzijds en het recht op seksuele zelfbepaling anderzijds. Dit is het zogenaamde klachtvereiste, dat in de artikelen 245 Sr, 247 Sr en 248 ter Sr is opgenomen. Het houdt in dat seksuele handelingen met deze groep adolescenten strafbaar zijn, maar dat de opsporing en vervolging afhankelijk zijn gesteld van een klacht. Klachtbevoegd zijn de jeugdige zelf, diens wettelijk vertegenwoordiger en de Raad voor de Kinderbescherming.
Uit het evaluatieonderzoek van de zedenwetgeving, dat in 1994 door het Verwey-Jonker Instituut werd gedaan, bleek dat het klachtvereiste een aantal problemen opriep. Daarop verzocht het Ministerie van Justitie aan het Verwey-Jonker Instituut een nader onderzoek in te stellen naar het functioneren van het klachtvereiste. In 1996 werd een kort vooronderzoek verricht, met daarop volgend in 1997 en 1998 een diepergaand vervolgonderzoek, bestaande uit vier deelprojecten. De publicaties in deze box vormen een afspiegeling van deze deelprojecten:
Deel 1: Kader en leesbegeleidende samenvatting
Deel 2: Het wettelijk kader: wetsgeschiedenis, jurisprudentie en zedelijkheidswetgeving in diverse landen
Deel 3: Het functioneren van het klachtvereiste in de uitvoeringspraktijk
Deel 4: Bescherming, bepaling en beperking. De optiek van de klachtgerechtigden ten aanzien van het klachtvereiste in de zedelijkheidswetgeving
Deel 5: Sterkte-zwakte analyse van een aantal juridische instrumenten inzake de vormgeving van het recht op zelfbepaling van jeugdigen